Het Parijse muziek­leven in de eerste helft van de 18e eeuw was bij­na net zo kleur­rijk en gevarieerd als Don Quichotte chez la Duchesse. Niet min­der dan vier the­aters don­gen naar de aan­dacht van het pub­liek. De Académie Royale de Musique van Lully en Lodewijk XIV fungeerde als het tra­di­tionele brand­punt van lyrisch (en soci­aal) ver­maak. De stroom van nieuwe, dure pro­duc­ties en het matige man­age­ment maak­ten al het goud voor en achter de scher­men van dit logge insti­tu­ut tot een masker voor armoede. Vooral her­schreven Lully­klassiekers vulden er de stoe­len – oude” muziek, voor een pub­liek dat vaak maar enkele jaren terug­keek. Meer flex­i­bele con­cur­renten als de Comédie Italienne en voor­lop­ers van de Opéra Comique had­den onder­tussen het patent op vernieuwing. Niet alles ver­liep daar finan cieel vlekkeloos, want muziek­the­ater vroeg (en vraagt) veel investerin­gen, maar het brede pub­liek bleef ten­min­ste terugkomen dankz­ij inno­vatieve pro­duc­ties en een flinke dosis humor, zoals in dolkomis­che par­o­dieën op tragédies lyriques.

Moeten we de Académie (of toch haar pub­liek) dan afschri­jven als hopeloos con­ser­vatief? Werd er nooit gelachen? De regel wordt beves­tigd door de uit­zon­der­ing: Joseph Bodin de Boismortiers kome­die Don Quichotte chez la Duchesse werd een van de grote suc­cessen van 1743, zek­er ook dankz­ij het over the top libret­to van Charles­Simon Favart naar Cervantes’ klassiek­er. Bij de pre­mière werk­te en pub­liceerde Boismortier al zo’n twintig jaar in Parijs. Hij was een pub­liek­slievel­ing op het hoogtepunt van een zeer lucratieve car­rière. In datzelfde jaar veroverde hij met een ker­st­motet het podi­um van de illus­tere Parijse con­certreeks Le Concert Spirituel, ter­wi­jl hij in 1747 met de pas­torale Daphnis et Chloé nog eens tri­om­feerde in de Académie Royale.

De pres­tigieuze uitn­odig­ing aan Boismortier en Favart was eigen­lijk opmerke­lijk. Beiden kwa­men immers uit de stal van de hier­boven genoemde komis­che the­aters, die door de boven­klasse eerder wer­den gezien als oor­den voor guilty plea­sure. Allicht wer­den de Académie­directeurs over­tu­igd door de zachte hand waarmee de jonge Favart de sus­pecte straatthe­aters een nieuwe richt­ing gaf, met min­der schuine grap­pen en meer galant et comique”. Favart werk­te mee aan de open­ing van de eerste Opéra Comique in 1743, het start­punt van een niet alleen artistiek suc­cesvolle maar ook soci­aal hoogst accept­abele tra­di­tie. In 1758 werd hij er zelfs directeur, nadat het huis was gefu­sioneerd met de con­cur­rerende Comédie Italienne.

De ver­nuftige edel­man Don Quichot van La Mancha” diende min­der vaak als operath­e­ma dan bijvoor­beeld de helden van Ovidius, maar Favart en Boismortier waren zek­er niet de eni­gen die zich door de dolende edel­man lieten ver­lei­den. Onder andere Lalande, Rameau en Grétry zetten zijn avon­turen op muziek in respec­tievelijk een bal­let, toneel­muziek en een opera. Cervantes’ werk is dan ook een schit­terende avon­turen­ro­man […] met een lach wekkende (en vaak ook meel­i­jwekkende), par­o­dis­tis­che hoofd­figu­ur en een even dom als ontroerend knecht­je”, aldus Kees Fens in zijn nawo­ord bij Barber van der Pols prachtige ver­tal­ing (Athenaeum, 1997). Als we echter bedenken dat Cervantes eigen­lijk een par­o­die schreef op de mid­deleeuwse rid­derver­halen vol hoofse liefde, dan vor­men er zich heel andere, meer naar bin­nen gerichte inzicht­en. Opnieuw Fens: Het was niet eerder ver­toond: een roman­figu­ur wiens hoofd en hart door het lezen van lit­er­atu­ur op hol zijn ges­la­gen en die de hem omrin­gende wereld her­schept naar die lit­er­atu­ur. Hij is de hoofd­figu­ur van zijn eigen ver­beeld­ing, [het is] lit­er­atu­ur die werke­lijkheid wordt.” Dat Don Quichot vocht tegen zijn eigen wind­molens, is voor Nabokov over­tu­igend als hij in 1952 aan Harvard University betoogt dat wij niet langer om hem lachen. Zijn bla­zoen is medeli­j­den, zijn ban­ier is schoonheid. Hij verte­gen­wo­ordigt alles wat ted­er is, ver­loren, zuiver, onzelfzuchtig en dap­per. De par­o­die is een toon­beeld geworden.”

Een paar eeuwen voor Nabokov lachte men nog volop met Don Quichot, ook bij Boismortier. De plot laat zich lastig samen­vat­ten – laat Stefaan Degand u er heel­huids doorheen gid­sen – maar het spel begint als de her­to­gin, verk­laard Cervantes­fan en ver­momd als Altisidore, besluit om haar gast Don Quichot te ver­lei­den en de plaats van zijn geliefde Dulcinea in te nemen. Een groots rid­der­lijk” spek­takel moet de hidal­go over­tu­igen van haar kwaliteit­en, uit­er­aard tev­ergeefs: akte na akte wordt onze ambitieuze heldin vers­maad ter­wi­jl Don Quichot afgeleid raakt door alle magie” om hem heen, steeds op zoek naar Dulcinea (in feite een veront­waardigde boerin). De farce is uit als een dien­aar verkleed als de tove­naar Merlijn ver­schi­jnt om de lof te zin­gen van de dap­pere rid­der. Altisidore, plots koningin van Japan, biedt Don Quichot haar rijk, ter­wi­jl knecht Sancho Panza de troon van Congo kri­jgt. Een laat­ste diver­tisse­ment vol Japanse” muziek begelei­dt de plechtige kroning.

Boismortier haalde onder­tussen zijn slag thuis in de Académie Royale. Waar de upper class (Don Quichot, Altisidore en Merlijn) zich net­jes uit­drukt in een acad­emisch” idioom, begint dat kad­er steeds verder te scheuren door con­trasterende sti­jlen, vaak in het koor of zoals in Sancho Panza’s ont­boezemin­gen in vaude­ville-sti­jl. Terwijl iedereen ook muzikaal een masker draagt, spreken alleen Don Quichot en de boerin, Dulcinea”, recht uit het hart. Maar wie mag je nog geloven?

Albert Edelman

Don Quichotte chez la Duchesse

  • muzikale leiding: Hervé Niquet
  • verteller: Stefaan Degand
  • sopraan (Altisidore, La Japonaise): Chantal Santon-Jeffery
  • sopraan (La Paysanne, Une Suivante, Une Amante): Camille Poul
  • haute-contre (Don Quichotte): Emiliano Gonzalez Toro
  • contratenor (Un Amant): Charles Barbier
  • bariton (Sancho Pança): Marc Labonnette
  • bas (Montesinos, Merlin, Le Traducteur): João Fernandes
  • Ensemble: Le concert spirituel