Ego Sum Homo
Weinig middeleeuwers, laat staan vrouwelijke componisten uit die tijd, wisten zich in de afgelopen decennia zo stevig in het collectieve culturele geheugen te nestelen als Hildegard van Bingen. Ze staat bekend als een mystica die van jongs af aan visioenen had; als de vrouw die een eigen taal en alfabet ontwikkelde; de onderzoekster met interesses voor biologie en geneeskunde; de auteur van ettelijke honderden brieven aan pausen, abten en abdissen; de vrouw die al eeuwen als heilige werd vereerd, maar pas in 2012 als Doctor Ecclesiae (Kerklerares) werd erkend. Het was echter vooral Hildegards muziek die haar bij het grote publiek introduceerde. De eerste opname van haar mysteriespel Ordo virtutum door het ensemble Sequentia in 1982 werd een bron van inspiratie voor vele andere ensembles. Talrijke opnames volgden: van ernstige artistieke benaderingen tot ronduit kitscherige “arrangementen” die vandaag online terug te vinden zijn.
Hildegard was een opmerkelijke dame; zonder twijfel was ze zeer getalenteerd en veelzijdig. Voor een vrouw van haar tijd waren haar aanzien en machtspositie des te uitzonderlijk. Dankzij een fragmentaire autobiografie, meerdere voltooide en onvoltooide levensbeschrijvingen, brieven en documenten zijn haar leven en werk relatief goed gedocumenteerd. Haar muzikale nalatenschap toont aan dat ze ook als musica en componiste een opmerkelijk figuur geweest moet zijn. Op het eerste gezicht klinken de gezangen die ze componeerde anders dan het “standaard” gregoriaans dat we vaker horen: haar muziek wijkt af qua lengte, qua ambitus (de afstand tussen de hoogste en de laagste noot) en in het gebruik van melismen (lange notenslierten op één lettergreep). Recent onderzoek laat echter zien dat Hildegards composities minder uitzonderlijk zijn dan men ons vaak wil doen geloven. Het is niet zo dat zij eigenhandig de muziekgeschiedenis een andere wending heeft gegeven. Zelfs een mystica als Hildegard was een vrouw van de wereld, met oog voor en oren naar de gebeurtenissen om haar heen. Het “late” gregoriaans dat in de 11e en 12e eeuw nog steeds werd gecomponeerd, heeft een ander karakter dan het oude repertoire dat de kern uitmaakt van het gregoriaans het zogenaamde “vieux fonds”. Dat hoor je duidelijk terug in de muziek van Hildegard.
Terwijl het oudste deel van het gregoriaanse repertoire grotendeels bestaat uit relatief eenvoudige gezangen met een beperkte toonomvang, lijkt het repertoire vanaf de 10e eeuw steeds complexer te worden. De toenemende melismatiek is een van de meest opvallende kenmerken van het late gregoriaans: de decoratieve notentrossen verschijnen steeds vaker, op min of meer vaste of voorspelbare plaatsen in een gezang. Deze praktijk valt meest op in het genre van de responsoria, de op zich al uitvoerige gezangen die tijdens het nachtofficie of de metten gezongen werden als muzikale meditatie op de lezingen die eraan voorafgingen. De traditionele afstand van de laagste tot de hoogste toon binnen één gezang werd geleidelijk aan vergroot van een octaaf tot een octaaf plus kwint of zelfs twee octaven. Door het uitrekken van die ambitus werd ook de natuur van de muziek daadwerkelijk anders. Zo had Hildegard ook haar invloed op de evolutie van het modale toonsysteem.
Heel wat van Hildegards gezangen zijn ronduit virtuoos. Dat zij in het uitbreiden van de ambitus verder durfde te gaan dan de meeste van haar tijdgenoten, is vermoedelijk toe te schrijven aan het hoge niveau en de grondige scholing van haar medezusters zangeressen. Tot slot werden de gezangen zelf ook uitgebreid. Hildegard en haar tijdgenoten componeerden omvangrijke heiligenofficies en liturgische of moraalspelen.
Die schaalvergroting merk je ook op het niveau van de individuele compositie. Een traditionele gregoriaanse antifoon was doorgaans niet erg lang: twee tot drie notenbalken in een manuscript volstonden. De lengte van de antifoon werd opgetrokken tot een veelvoud daarvan. Zo beslaat de antifoon O spectabilis viri in het Dendermondehandschrift niet minder dan tien notenbalken.
Hoewel middeleeuwse componistennamen zeldzaam blijven, is Hildegard zeker niet de enige wiens naam vandaag bekend is. Tot haar meest productieve tijdgenoten behoren de 10eeeuwse bisschop Stephanus van Luik, de 11eeeuwse componisten Adémar de Chabannes en Herman van Reichenau, de 12eeeuwse magister Leoninus een van de scheppers van het middeleeuwse organum en talrijke Minnesänger, trouvères en troubadours. Onder die laatsten waren overigens ook al vrouwen te vinden: de trobairitz.
In het licht van dit alles blijft Hildegards muziek zeker even waardevol, uitstekend gecomponeerd en van een zeldzame intensiteit. Maar wie goed kijkt, leest en luistert merkt duidelijk dat ze niet op een muzikaal eiland tot stand kwam. Gelukkig maar.
Pieter Mannaerts
Ego Sum Homo
- Artistieke leiding, zang & middeleeuwse harp: Barbora Kabátková
- Ensemble: Tiburtina Ensemble
- :