Belshazzar
Georg Friedrich Händel componeerde het oratorium Belshazzar tijdens een van de meest creatieve zomers uit zijn leven. We schrijven 1744, drie jaar nadat deze Duitse inwijkeling in Londen zijn laatste operavoorstelling had gegeven. Intussen was zijn dramatische focus definitief verschoven naar het Engelse oratorium, een genre dat hij eigenhandig eigenhandig in het leven had geroepen. Het las als een staal kaart van alle muzikale invloeden die in de loop van zijn carrière op hem hadden ingewerkt: het Duitse oratorium, de Italiaanse opera seria en de Engelse masque en koor muziek. Die bewuste zomer vatte Händel het plan op een volledig seizoen van Engelse oratoria te programmeren in het zieltogende King’s Theatre in the Haymarket. Er was dus werk aan de winkel.
Op 21 augustus 1744 – de inkt van het briljante Hercules was amper droog – begon Händel aan Belshazzar. Drie weken later had hij de eerste twee bedrijven al voor elkaar. Op 13 september schreef hij een laaiend enthousiaste brief aan zijn librettist Charles Jennens: “It is indeed a Noble Piece, very grand and uncommon; it has furnished me with Expressions, and has given me Opportunity to some very particular Ideas, besides so many great Choru’s. I intreat you heartily to favour me Soon with the last Act, which I expect with anxiety.” Op 23 oktober voltooide Händel zijn nieuwe oratorium, dat op 27 maart 1745 in première ging.
In zijn brief sloeg de componist spijkers met koppen. Het libretto van Belshazzar is inderdaad groots, nobel en ongebruikelijk. Zelden waren actie en reflectie in een oratorium zo goed in balans. Al in de openingsregels van het eerste bedrijf, dat bijna even lang is als de twee
volgende samen, stelt Jennens scherp op het morele verval en de nakende ondergang van Belshazzars imperium. Uit historische teksten van Herodotus en Xenophon distilleert de librettist een kader voor de sleutelscène van het tweede bedrijf: het heidense feestmaal aan het hof van Babylon, zoals opgetekend in het oudtestamentische boek Daniël. Na Belshazzars heiligschennis staan de noodlottige gebeurtenissen van het derde bedrijf in de sterren (of beter: op de muur) geschreven.
de muur) geschreven. Geen dramatisch detail ontsnapte aan Händels aandacht. Ook zijn partituur neemt de luisteraar vanaf de eerste noot bij de lurven. De Franse ouverture vertelt het hele verhaal in gebalde vorm, met een majestueuze opening en een fugatische wervelwind die zijn slotakkoord blindelings tegemoet raast. Wat volgt, is een toonbeeld van de vrijheid en inventiviteit die Händel – bij uitstek in het oratoriumgenre – aan de dag kon leggen. Hier geen starre afwisseling tussen recitatieven en aria’s, maar een flexibele muzikale architectuur met ruimte voor experiment.
Opmerkelijk is bijvoorbeeld het belang van het recitativo accompagnato. Händel had een zwak voor deze recitatiefvorm met orkestbegeleiding, die de grenzen tussen de lyrische, bespiegelende aria en het actieve recitativo secco met continuo begeleiding doet vervagen. Vooral in zijn oratoria geven accompagnati vaak gestalte aan dramatische scharniermomenten van twijfel, verwarring, waanzin of hysterie. Geen wonder dat Händel er ook in Belshazzar genereus en avontuurlijk mee omspringt. Zo zingt Nitocris vlak na de ouverture een hartverscheurend accompagnato over roem en vergankelijkheid. En ook de scène waarin Belshazzar de onheilspellende boodschap ziet opdoemen, krijgt vorm als een lang, begeleid recitatief. Dat zelfs het koor daaraan deelneemt, is een experimentele ingreep met een immense impact.
Ook de aria’s verraden dat Händel zich in dit oratorium meer vrijheid heeft veroorloofd dan in zijn opera’s, waar de da capo-vorm (ABA’) met zijn virtuoos geornamenteerde herhalingen vaak allesoverheersend was. Het oratoriumgenre was minder gericht op vocaal vertoon, en ook de obligate exit na elke solistische interventie viel in deze context weg. Zo komt het dat meerdere aria’s uit Belshazzar aan het drieledige keurslijf wrikken, of naadloos aansluiten bij een recitatief of koor.
een recitatief of koor. Vooral in de koorpassages toont Händel zich van zijn meest veelzijdige kant. Nu eens becommentarieert het koor de dramatische handeling; dan weer neemt het er actief aan deel. Terwijl de koren van de Babyloniërs en de Perzen respectievelijk stuiteren van overmoed en galmen van militaristische heroïek, ademen die van de Joden een haast priesterlijke diepgang in hun archaïserende contrapunt.
Dit soort muzikale karakterisering spreekt overigens ook uit de solopartijen. Alles wijst erop dat Händel de psychologie van zijn personages perfect doorgrondde. Het beste voorbeeld hiervan is Belshazzar zelf, die pas diep in het eerste bedrijf voor het eerst ten tonele verschijnt. Hem schotelt Händel expliciet “pompeuze” partijen voor, die zijn woeste roekeloosheid en hardnekkige grootheidswaan illustreren in hun overmoedige virtuositeit.
n in hun overmoedige virtuositeit. Belshazzar ontvouwt zich als een psychologische thriller waar je tegelijkertijd wél en níet naar wil kijken. Dat is geen toeval. Traditioneel werden oratoria immers niet scenisch maar concertant uitgevoerd – vaak tijdens de vasten, op avonden zonder geënsceneerd drama. Daardoor nam de muziek alle visuele verantwoordelijkheid op zich: het zijn de noten zélf die het gebrek aan scenische actie moeten compenseren. Voor een theatertovenaar als Händel was dit gelukkig geen obstakel. Zijn muziek is zo expressief
en picturaal dat je de tranen van Nitocris op je lippen voelt branden en Babylon voor je ogen ziet vallen. Elke noot ademt theater – al is het, in de woorden van Donald Burrows, een “theater van de verbeelding”.
Katherina Lindekens
Belshazzar
- muzikale leiding & klavecimbel: Ottavio Dantone
- sopraan (Nitocris): Rosemary Joshua
- alt (Daniel): Delphine Galou
- contratenor (Cyrus): Filippo Mineccia
- tenor (Belshazzar): Rupert Charlesworth
- bas (Gobrias): Andreas Wolf
- Ensemble: Capella Cracoviensis
- Ensemble: Accademia Bizantina