Dreams, nightmares, madness
In onze moderne tijd van maakbare identiteiten is gekheid vaak een bewuste keuze in functie van een cool imago. In de 18e eeuw, echter, was waanzin even onontkoombaar als een verkoudheid. Álle mentale en lichamelijke kwalen waren het gevolg van een onevenwicht tussen vier sappen – gele gal, zwarte gal, bloed, en slijm – die bij een gezond mens in balans hoorden te zijn. De premoderne mens had hulpmiddelen ter beschikking om die balans te bevorderen, maar de maan fungeerde vaak als stoorzender: een hemellichaam met macht over de getijden, had uiteraard ook impact op de menselijke vochthuishouding. Uitdrukkingen als “maanziek” in het Nederlands, of “lunacy” in het Engels, reflecteren de geestelijke gevolgen van te veel blootstelling aan de volle maan.
Ook omdat ze deels onontkoombaar waren, bakenden maan en waanzin in de 17e en 18e eeuw een conceptuele ruimte af waarin wetteloosheid en losbandigheid toegelaten waren: gekte was een alibi om de geldende regels niet te volgen, de nacht een universum waarin abnormaal gedrag onzichtbaar was. Dat ook componisten nacht en waanzin als een excuus beschouwden om het vreemde en het verborgene te exploreren, bewijst dit bijzondere programma waarop La Folia natuurlijk niet mag ontbreken. De term “folia” is van Spaanse origine en verwijst vermoedelijk naar een 15eeeuwse vruchtbaarheidsdans, die de beoefenaars tot waanzin dreef. In Lully’s eerste transcriptie is die hitsigheid niet meer te horen, maar er moet een reden zijn waarom dit legendarische stuk de langste estafette uit de muziekgeschiedenis inluidde.
Francesco Geminiani’s concerto grosso op basis van Corelli’s La Folia is een van de bekendere verwerkingen, maar de “signature tune” van de waanzin duikt ook op bij componisten die intussen vergeten zijn. Reinhard Keiser zat tijdens zijn leven in hetzelfde sociale en artistieke weefsel als Bach verankerd, maar zijn eigentijdse faam overtrof die van de Thomascantor ver. Dat die rollen momenteel omgekeerd zijn, neemt niet weg dat Bach een buitengewone achting had voor Keiser, en diens Markuspassion maar liefst drie keer op het menu zette. In zijn opera Der lächerliche Printz Jodelet citeert Keiser het Foliathema verschillende keren om de dwaasheid van de bespottelijke prins allure te geven: in het vierde bedrijf zitten quotes uit Corelli’s variaties, in het vijfde wordt het thema onopgesmukt gespeeld, maar ook in de Sinfonia zitten echo’s.
Meer nog dan Keiser is Johann Joseph Fux een veel te goed bewaard geheim. Het feit dat hij in 1698 vanuit het niets de hofcomponist van de Habsburgers werd, kon niet beletten dat de muziekgeschiedenis hem intussen een zijpad heeft opgedrongen. Qua muzikale fantasie moest Fux nochtans voor niemand onderdoen. Als de Turcariasuite een beeldende beschrijving is van de slag tegen de Ottomanen in 1683, dan schept een concerto dat Le dolcezze e l’amarezze della notte (“De zoetheid en de bitterheid van de nacht”) heet natuurlijk bijzondere verwachtingen. Qua vorm sluit het stuk niet bij die verwachtingen aan, want het is in zijn vijfdeligheid (met programmatische titels als De nachtwaker) eerder een suite of serenade dan een concerto. De afwisseling tussen duister en broeierig klinkend contrapunt en de streelzachte galanterieën strookt wel weer met de titel.
Ook Fux’ leerling Jan Dismas Zelenka past perfect in dit programma, want zijn verfrissend onorthodoxe suite Hipocondrie is zoals de titel al suggereert de knapst denkbare toonzetting van labiliteit. De barokke hypochonder was geen ingebeelde zieke, maar iemand die last had van agitatie in de “zachte ingewanden”, de zetel van de zwarte gal die bij verbranding morbide gevoelens opwekte. In Robert Burtons Anatomy of Melancholy (1621) staat dat hipochondriasis verantwoordelijk is voor diverse kwalen, van speekselverlies tot onrustige darmen. De openingsbeweging ademt een gek soort standvastigheid uit, door de voortdurende modulaties tussen grote en parallelle kleine toonaarden; de tweede beweging een nerveuze hitsigheid, die Zelenka in een aanstellerig soort contrapunt verklankt. De opbouw naar een interimconclusie wordt bruusk onderbroken voor een terugkeer naar het openingstempo, dat nu in diepe droefheid baadt.
In Antonio Vivaldi’s vioolconcerto L’inquietudine (“De onrust”) is het tot in het slotdeel onduidelijk of de vioolsolo de onrust van het orkest kan bezweren of eraan ten onder zal gaan. Razende texturen belagen in het eerste deel de rust van de viool, die niettemin stand houdt en de agitatie van het ensemble in het Largo zelfs enigszins kan kalmeren. In het slotdeel lijkt de violist alsnog te bezwijken, maar de enorme technische beheersing die nodig is om de solo tot een goed einde te brengen, zorgt ervoor dat de solist niet kopjeonder gaat.
Bij Wolfgang Amadeus Mozart wordt het verlangen naar gekheid niet uitsluitend door een wil tot transgressie aangedreven: zijn antiautoritaire speelsheid en zijn feilloze gevoel voor de aardsere aspecten van de menselijke natuur (en spijs vertering) hebben tot flink wat muzikale kolder geleid. In sommige gevallen klinkt Mozarts muziek kinderlijk ontwapenend omdat hij nog een kind was toen hij haar schreef. Een mooi voorbeeld is het weinig uitgevoerde Galimathias Musicum (KV32). Het Franse woord “Galimatias” is wellicht uit het studentenjargon afkomstig en betekent zoveel als “kolder” of “onzin”.
Mozart schreef deze muzikale “wartaal” in 1766 (als tienjarige!) voor de festiviteiten rond de inhuldiging van prins Willem V als de nieuwe stadhouder van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Nochtans is niet alles kolder in KV32: grappige en serieuze elementen wisselen elkaar af, en het geheel is vooral een vroeg experiment met compositietechnieken als canon en fuga. In weerwil van het easy listeninggehalte zitten in dit werk al onmisbaar de kiemen van de volwassen Mozart.
Stefan Grondelaers
Dreams, nightmares, madness
- Muzikale leiding & hobo: Alfredo Bernardini
- Ensemble: Concerto Copenhagen