In zijn trak­taat Ars Nova (ca. 1322) beschreef Philippe de Vitry de nieuwighe­den die in de loop van de eerste decen­nia van de 14e eeuw de Franse muziek waren bin­nenge­dron­gen. Een nieuw men­su­ratiesys­teem dat onder meer een twee­ en drieledi­ge onderverdel­ing van noten­waar­den toeli­et, zorgde ervoor dat com­pon­is­ten kon­den ontsnap­pen aan de rit­mis­che stroefheid van de ars anti­qua. De nieuwe muziek werd geken­merkt door gril­liger ver­lopende en vaak fel ver­sierde boven­stem­men. Tegelijk gin­gen de onder­stem­men, die dienst deden als har­monisch fun­da­ment, steeds trager ver­lopen. Guillaume de Machaut is met voor­sprong de belan­grijk­ste verte­gen­wo­ordi­ger van deze sti­jl. Typisch voor zijn muziek is de com­bi­natie van rit­misch raf­fine­ment met melodis­che rijk­dom, waamee hij tal van Zuid­Franse com­pon­is­ten inspireerde. Op rit­misch vlak zocht­en zij zo mogelijk nog verdere hor­i­zon­ten op dan Machaut al had gedaan. Deze muziek werd ars sub­til­ior” – of: kun­st die nóg sub­tiel­er is” ­ genoemd.

Al snel vol­gden ook Italiaanse, Noord­-Spaanse en Cypriotische com­pon­is­ten het voor­beeld van hun Zuid-Franse collega’s. Naast Jacob de Senleches en Baude Cordier waren ook Anthonello da Caserta, Matteo da Perugia en Johannes Ciconia cen­trale fig­uren. In hun muziek is in eerste instantie de onafhanke­lijkheid van de ver­schil­lende stem­men ten opzichte van elka­ar opval­lend. Zeker in de boven­stem­men en de con­tratenor­par­ti­jen wordt vaak de extreme vir­tu­ositeit opge­zocht. Componisten exper­i­menteer­den duchtig met syn­coper­ing, accentver­plaatsin­gen en het gebruik van afwijk­ende metra en rit­mis­che fig­uren in ver­schil­lende stem­men. Ze onder­streepten de onafhanke­lijkheid van die stem­men nog eens door het simul­taan gebruik van com­plexe tek­sten. Raadsels, illusies, alle­gorieën, dubbelzin­nige en mys­terieuze uit­drukkin­gen en woord­spel­let­jes zijn hier scher­ing en inslag. Ook op har­monisch vlak en in de melodievo­er­ing gin­gen com­pon­is­ten de exper­i­mentele toer op. Door het meer flex­i­bele notatiesys­teem werd ook het con­tra­punt een stuk complexer. 

De hand­schriften van Baude Cordiers Tout par com­pas suy com­posé (Met een kom­pas werd ik geschreven) en Jacob de Senleches’ La harpe de melodie leren ons dat ook de par­ti­turen van deze muziek niet ontsnapten aan maniëris­tis­che neigin­gen. Cordier noteerde zijn com­posi­tie in een cirkel, ter­wi­jl Senleches zijn muziek als de snaren van een harp neerschreef. 

De ars sub­til­ior flo­reerde tussen 1380 en 1415. Een dergelijke ver­re­gaande com­plex­iteit zou pas opnieuw opduiken in de loop van de 20e eeuw. Het hoeft dus niet te ver­bazen dat com­pon­is­ten, onder wie de Brit Sir Harrison Birtwistle en de Fransman Brice Pauset, zich tot op van­daag lat­en inspir­eren door deze extreme manier van componeren. 

Elise Simoens

Puisque je suis fumeux

  • Muzikale leiding & luit: Michele Pasotti
  • Ensemble: La Fonte Musica